×
Klik in dit venster
op: http://heiligen.net
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Boven de preekstoel in de zuidwand van de kerk bevindt zich het raam over Noachs offer na de Zondvloed.
Het heeft raamnummer 16 in de Oude Kerk.
. Onderste helft: de mensen
[Genesis 8,1-24]
. Daarboven: de zee, de lucht, de regenboog
[Genesis 9,8-17]
. Achtergrond boven: de ark
[Genesis 8,1-11]
. Helemaal boven: de duif met een twijgje in de bek
[Genesis 8,11]
Op de onderste helft van de afbeelding zijn de mensen samengebracht. Daarboven zien we wat zich aan de horizon afspeelt, het water van de zee, het blauw van de lucht. Helemaal bovenin: de duif met een twijgje in de bek. Illustratie bij het verhaal van de zondvloed. God had besloten de mensen te doen omkomen in hun slechtheid. Alleen Noach met zijn familie werd gered, tezamen met van elke diersoort één paar. Op bevel van God bouwde Noach een houten ark. Toen het begon te regenen, bleef die ark drijven. Zelfs de bergen stonden uiteindelijk helemaal onder. Alles wat op aarde leefde kwam om, alles wat er rondwemelde: vogels, vee, wilde dieren, en ook alle mensen. Alles wat op het land leefde en ademde vond de dood. Alles wat op aarde bestond werd weggevaagd: de mensen, het vee, de kruipende dieren en de vogels, ze werden van de aarde weggevaagd. Alleen Noach bleef over, met alles wat bij hem in de ark was. Honderdvijftig dagen lang was de aarde helemaal met water bedekt.
[Genesis 8,20-24]
Toen dacht God weer aan Noach en aan alle wilde dieren en het vee bij hem in de ark. Op zijn bevel begon er een wind over de aarde te waaien, waardoor het water afnam. De bronnen van de oervloed en de sluizen van de hemel werden gesloten, zodat het ophield met regenen. Geleidelijk vloeide het water weg van de aarde; na honderdvijftig dagen begon het te zakken. Op de zeventiende dag van de zevende maand liep de ark vast op het Araratgebergte. Het water zakte voortdurend verder, en op de eerste dag van de tiende maand werden de toppen van de bergen zichtbaar. Na verloop van veertig dagen deed Noach het venster dat hij in de ark had aangebracht open en liet een raaf los. Deze bleef heen en weer vliegen totdat de aarde droog was. Vervolgens liet hij een duif los om te zien of het water verder gedaald was. Maar de duif kon nergens een plekje vinden waar ze kon neerstrijken om te rusten en kwam bij hem terug in de ark, want overal op de aarde was nog water. Hij stak zijn hand uit, pakte haar en nam haar weer bij zich in de ark. Hij wachtte nog zeven dagen en liet de duif toen opnieuw los. Tegen de avond kwam ze bij hem terug met een jong olijfblad in haar snavel.
[Genesis 8,1-11]
Die duif is dus afgebeeld helemaal in de top van het raam.
Toen wist Noach dat het water op de aarde verder gedaald was. Weer wachtte hij zeven dagen en daarna liet hij de duif nogmaals los. Ze kwam niet meer bij hem terug.
In het zeshonderd-eerste jaar van Noachs leven, op de eerste dag van de eerste maand, was het water van de aarde verdwenen. Noach maakte het dak van de ark open en keek rond: de aarde was drooggevallen. Op de zevenentwintigste dag van de tweede maand was de aarde droog.
Toen zei God tegen Noach: ‘Ga de ark uit, samen met je vrouw, je zonen en de vrouwen van je zonen. Laat ook alle dieren die bij je zijn naar buiten gaan: vogels, vee en alles wat op de aarde rondkruipt. Ze moeten weer vruchtbaar zijn en talrijk worden en de aarde bevolken.’
Hierop ging Noach naar buiten, samen met zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen. Ook alle dieren gingen de ark uit, soort bij soort, alle vogels, en alles wat op de aarde rondkruipt. Noach bouwde een altaar voor de HEER; daarop bracht hij brandoffers van al het reine vee en alle reine vogels. De geur van de offers behaagde de HEER, en hij zei bij zichzelf: Nooit weer zal ik de aarde vervloeken vanwege de mens, want alles wat de mens uitdenkt, van zijn jeugd af aan, is nu eenmaal slecht. Nooit weer zal ik alles wat leeft doden, zoals ik nu heb gedaan.
[Genesis 8,11-21]
Ook zei God tegen Noach en zijn zonen: ‘Hierbij sluit ik een verbond met jullie en met je nakomelingen, en met alle levende wezens die bij jullie zijn: vogels, vee en wilde dieren, met alles wat uit de ark is gekomen, alle dieren op aarde. Deze belofte doe ik jullie: nooit weer zal alles wat leeft door het water van een vloed worden uitgeroeid, nooit weer zal er een zondvloed komen om de aarde te vernietigen. En dit, ‘zei God, ‘zal voor alle komende generaties het teken zijn van het verbond tussen mij en jullie en alle levende wezens bij jullie: ik plaats mijn boog in de wolken; die zal het teken zijn van het verbond tussen mij en de aarde. Wanneer ik wolken samendrijf boven de aarde en in die wolken de boog zichtbaar wordt, zal ik denken aan mijn verbond met jullie en met al wat leeft, en nooit weer zal het water aanzwellen tot een vloed die alles en iedereen vernietigt. Als ik de boog in de wolken zie verschijnen, zal ik denken aan het eeuwigdurende verbond tussen God en al wat op aarde leeft. Dit, ‘zei God tegen Noach, ‘is het teken van het verbond dat ik met alle levende wezens op aarde gesloten heb.’
[Genesis 9,8-17]
Op de achtergrond is nog de ark zichtbaar, boven op de berg. De loopplanken waarlangs mens en dier zijn afgedaald liggen nog uit. Er grazen alweer schapen op de groene weidegrond. Links een dode boom; in de takken hangen nog kledingresten van omgekomen mensen. Op de voorgrond in het goud gekleed: Noach. Hij heeft een altaar gebouwd en een vuur aangemaakt (prachtig contrast met het water uit het verhaal, nog enigszins zichtbaar in de verte). Een van zijn zonen, in het blauw gekleed, draagt een dood schaap aan om op het vuur te leggen en als een offer aan God op te dragen. Hij wordt geassisteerd door een geknielde vrouw die met een haak de offerdieren dieper in het vuur duwt. Aan de witte opstijgende rook kunnen we zien dat God het offer dankbaar aanvaardt. Boven dit tafereel heeft God zijn boog, de regenboog gespannen. Teken van zijn belofte dat Hij nooit meer mens en dier zal verdelgen. Noach verwijst ernaar met een theatraal uitgestrekte linker arm. Wat meer naar achteren kijken mannen en vrouwen toe.
Welbeschouwd ben ik één van hen. Ook ik kijk immers toe. Is deze geschiedenis in een of ander opzicht ook mijn geschiedenis. Een geschiedenis van levensbedreiging, van gered worden, van dank, en van mijn geloof dat ik onder de bescherming van God sta?
© A. van den Akker s.j.